B1-valkuil 1: Je hebt niet nagedacht over het doel van je tekst
Voordat je ook nog maar een letter op papier zet, is het goed om eerst een aantal dingen helder te krijgen. Wat is het doel van je tekst? Wat wil je dat de lezer weet, doet of vindt nadat hij of zij jouw tekst heeft gelezen?
Als je deze stap overslaat, dan loop je het risico dat je tekst alle kanten op gaat. Dat je de belangrijkste informatie op de verkeerde plek zet. Dat je lezer je brief maar half leest en bij het oud papier gooit.
Zet als eerste je doel op papier
Als eerste schrijf je daarom het doel van je tekst op. Formuleer je doel in één concrete zin. Bijvoorbeeld:
- De lezer moet weten dat er over twee weken een informatiebijeenkomst in zijn wijk is over duurzame energie.
- De lezer moet positiever gaan denken over stemmen voor de Provinciale Staten.
- De lezer moet een aanmeldingsformulier invullen en opsturen.
Het doel van je tekst is eigenlijk altijd een verandering in kennis, houding of gedrag:
- Wil je je lezer informeren over een buurtbijeenkomst of over het nieuwe parkeerbeleid in de wijk? Dan is je doel een verandering in kennis.
- Wil je dat je lezer positiever gaat denken over vegetarisch eten, zonnepanelen of kamperen? Dan is je doel een verandering in houding.
- Wil je dat de lezer een formulier invult, een website bezoekt of zich aanmeldt voor een kennismakingsabonnement bij de sportschool? Dan is je doel een verandering in gedrag.
Check steeds of je tekst het doel bereikt
Het doel van je tekst hou je steeds voor ogen terwijl je schrijft. Bij elke zin die je opschrijft, vraag je je af: helpt deze zin mee om het doel te bereiken? Is deze zin nodig? Zo voorkom je dat je tekst onnodig lang en ingewikkeld wordt.
B1-valkuil 2: Je hebt je niet in je lezer verplaatst
Bij elke tekst is het belangrijk om te weten voor wie je schrijft. Voor teksten op B1-niveau geldt dat nog veel sterker. Wie gaat jouw tekst lezen? Probeer je zo concreet mogelijk een voorstelling te maken van je (gemiddelde) lezer:
- Hoe oud is je lezer?
- Waar komt je lezer vandaan?
- Werkt je lezer? Wat voor soort werk doet hij of zij?
- Wat voor opleiding heeft je lezer?
- Welke moedertaal heeft je lezer?
- Is je lezer handig met computer en mobiele telefoon?
- Is je lezer iemand die veel en gemakkelijk leest, of juist niet?
Als je deze vragen kunt beantwoorden, dan heb je een goed beeld van degene die jouw tekst gaat lezen. Zorg ervoor dat je niet alleen je taalgebruik, maar ook de inhoud van je tekst aanpast aan je lezer.
Kies het juiste taalgebruik voor je lezer
Nu je je iets meer in je lezer hebt verdiept, kun je beter bepalen welk taalgebruik het beste past bij je lezer. Formeel of informeel? Welke woorden kent je lezer wel of niet? Breng je slecht nieuws, toon dan medeleven of begrip voor de situatie van de ontvanger.
Pas de inhoud aan je lezer aan
Een valkuil voor veel schrijvers is dat ze te veel informatie in hun tekst zetten. Informatie waar de ontvanger niks mee kan. En dat werkt verwarrend. Sluit daarom altijd aan bij de kennis die je lezer al heeft over het onderwerp van jouw tekst.
B1-valkuil 3: Er zit geen samenhang in je tekst
De laatste valkuil bij het schrijven van teksten op B1-niveau is er eentje die je vaak pas achteraf kunt constateren, als je tekst al (bijna) af is.
Bestaat je tekst uit allemaal losse zinnen? Beginnen die zinnen allemaal op een nieuwe regel? Zie je nergens woorden als ‘en’, ‘maar’, ‘want’ of ‘dus’? Dan is de kans groot dat je tekst te weinig samenhang heeft om echt begrijpelijk te zijn.
Een tekst zonder samenhang is als een muur zonder cement: de stenen schuiven alle kanten op en binnen de kortste keren stort de muur in. Zonder samenhang is je tekst een verzameling losse, op zichzelf staande zinnen die geen relatie met elkaar hebben. En dat maakt het moeilijk voor de lezer: die moet zelf de puzzelstukjes van je boodschap in elkaar passen. En daar zijn minder taalvaardige lezers niet zo goed in. Door je tekst samenhang te geven, help je je lezer dus enorm.
Geef je tekst samenhang
Samenhang zorgt ervoor dat je tekst een logisch en begrijpelijk geheel is. Dat de ene zin logisch volgt op de andere. Zo zorg je voor samenhang in je tekst:
- Met verbindingswoorden als en, maar, want, als, daardoor en daarom verbind je twee zinnen met elkaar. En tegelijk leg je het verband tussen die twee zinnen uit: gaat het om een oorzaak, een gevolg, of een tegenstelling?
- Met verwijswoorden als die, hij, hier en daarmee verwijs je naar een woord dat je al eerder in je tekst hebt gebruikt. Net zoals in spreektaal.
Meer voorbeelden van samenhang in een B1-tekst
Veel mensen die B1-teksten gaan schrijven, richten zich op de eenvoudige woorden en korte zinnen. Ze proberen de tekst zó simpel te maken, dat ze vergeten om voor samenhang te zorgen. Wil je meer voorbeelden zien van samenhang in een B1-tekst? Lees dan ons artikel Wat is een goede B1-tekst?